Mag de kleine muziekauteur ook meedansen?

In Muziekwereld nummer 3, 2022, schreef ik over mijn masterscriptie, een onderzoek naar de rechtvaardigheid van het repartitiereglement van Buma. Daarin bepleitte ik onder andere meer transparantie over de verhouding Buma-deelnemers (aangesloten auteurs) en Buma-leden (auteurs met stemrecht). Zonder deze informatie kan niets inhoudelijks gezegd worden over de inrichting van het zeggenschap binnen Buma/Stemra en kan er niet met zekerheid gesteld worden of er voldoende draagvlak is voor het gevoerde beleid. De afgelopen periode had ik enkele persoonlijke gesprekken met Bernard Kobes (CEO, Buma/Stemra), die openstond voor een dialoog over dit onderwerp. Met de vrijgegeven informatie uit zijn presentatie op de algemene ledenvergadering van Buma/Stemra (hierna: ALV) van 17 mei 2023, ontstaat een belangrijke wending in het repartitiedebat. Met deze nieuwverworven kennis wil ik met enkele overdenkingen het repartitiedebat voortzetten door de wenselijkheid van het beleid te onderzoeken.

Tekst: mr.bc. D. (David) Cok

Hoeveel Buma-deelnemers hebben stemrecht?
Met de presentatie van Kobes op de afgelopen ALV is een belangrijke stap richting meer transparantie gezet. In haar communicatie spreekt Buma/Stemra regelmatig over het feit dat er meer dan 30.000 leden zijn. Kobes benoemde dit ook op de ALV en gaf aan dat deze spreektaal eenvoudiger is. Alhoewel dat begrijpelijk is, impliceert de term ‘leden’ eveneens dat iedereen mee kan stemmen. Hetgeen niet het geval is. Omwille van de duidelijkheid, spreek ik consequent over Buma-deelnemers enerzijds of Buma-leden anderzijds. Uit de statuten volgt de betekenis van deze termen, namelijk een Buma-deelnemer heeft slechts een exploitatieovereenkomst en wordt pas Buma-lid (met stemrecht) wanneer er voldaan wordt aan de inkomstendrempel (een gemiddelde van € 354 over een periode van drie jaar). Anders gezegd, een Buma-lid is wel een Buma-deelnemer, maar een Buma-deelnemer is pas een Buma-lid als hij aan de inkomstendrempel voldoet.

Ten aanzien van het stemrecht (vermoedelijk over de periode 2022), gaf Kobes aan dat de Buma-deelnemers op te delen zijn in drie groepen:

  1. 19% van de Buma-deelnemers* zijn Buma-leden en hebben stemrecht. Deze groep vertegenwoordigt een waarde van 92% van het uitgekeerde repartitiegeld en verdient minimaal €550 per jaar.
  2. 27% van de Buma-deelnemers vertegenwoordigen met een uitkering van € 70-€ 550 een waarde van 7%. Deze groep heeft geen stemrecht.
  3. 54% van de Buma-deelnemers krijgen alleen een basisuitkering van € 70 per jaar. Deze groep vertegenwoordigt een waarde van 1% van het uitgekeerde repartitiegeld en heeft geen stemrecht.

* De exacte cijfers voor Stemra moeten nog worden uitgezocht. Openheid hierover is belangrijk omdat in veel gevallen (met name bij benoemingen) alleen besluiten genomen kunnen worden middels een stemming bij zowel Buma als Stemra.

Op de website van Buma/Stemra is te vinden dat er 30.000 ‘leden’ zijn (en 1500 uitgevers), waarvan er 5700 stemrecht hebben. Een vervolgvraag is hoeveel stemgerechtigden daadwerkelijk van hun stemrecht gebruikmaken. Tijdens de laatste ALV waren er ongeveer 80 stemgerechtigden, onder wie ook uitgevers. Dat betekent dat van de 19% die stemrecht heeft, er ongeveer 1,4% daadwerkelijk gebruik van maakt. Ten opzichte van het totaal aantal Buma-deelnemers is dit slechts 0,2%. Feitelijk bepaalt maar een zeer kleine groep stemgerechtigden het beleid bij Buma/Stemra. Alhoewel er met de beantwoording van de vraag over het aantal daadwerkelijke Buma-leden een belangrijke stap is gezet naar meer transparantie, kan (en moet) vervolgens de discussie over de wenselijkheid van dit beleid beginnen. Het is mijn doel om met onderstaande overdenkingen het debat hierover verder te brengen.

Het grootverdienersperspectief is gebaseerd op een irreëel sentiment
Naar aanleiding van onder meer mijn artikel in de *Muziekwereld* en de *Muziekwereld*-podcast over dit onderwerp, had ik veel gesprekken. De argumenten tegen enige verandering kunnen allemaal gebundeld worden in een sentiment dat de grootverdieners bang zijn voor een machtsovername door de ‘kleine muziekauteur’ (die weinig tot niets verdient). Die machtsovername zou dan vooral op wijzigingen van het repartitiereglement zien die de grootverdieners significant in hun inkomsten raken. Om twee redenen denk ik niet dat deze angst heel reëel is.

Allereerst zijn er met de huidige organen (onafhankelijk bestuur, de RvT, de RvR, maar ook het onafhankelijk overheidstoezicht van het College van Toezicht op Auteursrechtenorganisaties, het CvTA) voldoende waarborgen om eventuele onrechtvaardige repartitie tegen te houden. Formeel gezien is het nagenoeg onmogelijk om met bussenvol verse stemgerechtigden op een ALV te komen en zulke drastische wijzigingen te forceren. Dergelijke stappen vergen zorgvuldige voorbereidingen om de juridische hindernissen te nemen en vereisen tevens goedkeuring van het door de overheid benoemde CvTA. Als het al mogelijk zou zijn en een nieuwe niets-verdienende meerderheid besluit dat zij al het geld krijgen, dan zal deze wijziging de objectieve toets van het overheidstoezicht niet doorstaan. Bij dit scenario is niemand gebaat.

Ten tweede, zegt de opkomst van de laatste ALV veel. Zelfs van de groep die stemrecht heeft, komt slechts 1% opdagen om daadwerkelijk te stemmen. Deze groep heeft een financieel belang. Als je hetzelfde percentage toepast op de andere groep met financieel belang, zou het aantal stemgerechtigden op de ALV mogelijkerwijs met 81 mensen toenemen. Van een machtsovername is geen sprake. Kleine muziekauteurs hebben minder *incentive* om überhaupt te komen. De kans dat zij gemotiveerder zouden zijn dan grootverdieners en allen slechts komen om een onredelijk en onhaalbaar eigen belang na te streven is volstrekt onlogisch.

De kleine muziekauteurs mogen niet meedansen
Tijdens de ALV werd er in het programma een half uur gewijd aan diversiteit en inclusie. Het bevreemd mij dat er geen parallel is getrokken naar het stemrecht. Discussies over de precieze betekenis van diversiteit en inclusie zijn mogelijk. Het is te makkelijk om een grootverdienende vrouw of mens van kleur neer te zetten om te laten zien hoe divers en inclusief je als organisatie bent. Als diversiteit betekent dat je wordt gevraagd voor het feest en inclusie is dat je net zo mag dansen als de rest en merken dat jouw moves worden gewaardeerd, dan vraag ik mij af hoe divers en inclusief Buma/Stemra is als feitelijk 0,2% van de Buma-deelnemers het beleid bepaalt. Het enige selectiecriterium is inkomen. Deze inkomstendrempel geldt niet alleen voor het stemrecht, maar werkt door in de organen van Buma/Stemra. Indien een kleine muziekauteur deel wil nemen aan de RvR moet er gemiddeld € 708 per jaar verdiend worden (over de afgelopen drie jaar). Voor de RvT geldt een gemiddelde van € 1416 per jaar gemiddeld over drie jaar. Is dit wel het juiste criterium om een veelheid aan achtergrond, interesse, muziekgenres, leeftijd, kennis en gender in de organisatie te krijgen of worden daardoor juist bepaalde groepen buitengesloten? Welke groepen zullen doorgaans aan dit criterium voldoen? Is de compositie en diversiteit in de RvR/RvT zodanig dat de strategie voor duurzame lange termijn-legitimatie van Buma/Stemra goed ingevuld en uitgevoerd kan worden? Waarom wordt er niet gewerkt met een vergelijkbaar model als bij Sena, waar beroepsverenigingen benoemingsrecht hebben voor zetels waar geen stemrecht vereist is? Waarom is het in het kader van een gelijk speelveld niet mogelijk om jezelf zonder stemrecht bijvoorbeeld met voorkeursstemmen kandidaat te stellen?

Tot slot
De wet bepaalt dat eenieder die een origineel (muziek)werk maakt, auteursrecht heeft. Buma/Stemra is in het leven geroepen om de rechten van alle rechthebbenden te exploiteren, en niet alleen maar de grootverdieners. Dat heeft als gevolg dat de samenstelling in de organen van Buma/Stemra een afspiegeling moet zijn van alle rechthebbenden en niet op (in)directe wijze middels een inkomensdrempel grote groepen moet buitensluiten. Elke rechthebbende en elke rechtsverkrijger heeft belang bij een eerlijke markt en een rechtvaardige verdeling. Niemand is gebaat bij interne strijd. De grootverdieners hebben de kleine muziekauteurs nodig om de betalingsbereidheid bij muziekgebruikers vast te houden. Tegelijkertijd hebben de kleine muziekauteurs de grootverdieners nodig om een grote organisatie als Buma/Stemra te kunnen bekostigen. Mijns inziens is het omschreven grootverdienersperspectief overtrokken en zijn er geen inhoudelijke bezwaren om een gelijk speelveld te creëren voor alle rechthebbenden door alle muziekauteurs stemrecht te geven. De inkomensdrempel belemmert kleine muziekauteurs niet alleen om te stemmen, maar ook om deel te nemen in de organen om invloed op het beleid en de organisatie zelf uit te kunnen oefenen. Kleine muziekauteurs worden op het feest toegelaten zonder enige mogelijkheid om mee te kunnen dansen. Dit past niet in de huidige opvattingen over diversiteit en inclusie. Ik denk oprecht dat er qua repartitie niet veel wezenlijks zou veranderen als elke muziekauteur stemrecht krijgt. Wel denk ik dat het voor de organisatie als geheel veel meerwaarde kan opleveren. Denk bijvoorbeeld aan meer draagkracht voor het beleid. Meer betrokkenheid. Mogelijke ideeën om de exploitatie voor de groep zonder inkomsten rendabel te maken omdat kleine muziekauteurs geloven dat het zin heeft en mogelijk is. Nieuw actief talent in de organen van Buma/Stemra. Zeker met meer Europese harmonisatieregels en de alsmaar groeiende digitale markt hebben kleine muziekauteurs steeds minder redenen om ‘lid’ te blijven bij Buma/Stemra. Is dat in het algemeen belang van Buma/Stemra?

De masterscriptie van David Cok is te lezen op www.rechtvaardigerepartitie.nl.

Luister ook de Muziekwereld-podcast van januari dit jaar over auteursrecht en de rechtvaardigheid van de verdeling van Buma/Stemra. Luister hier de podcast.